Is verlies van vrije tijd geld waard?
Stel: je investeert een hoop vrije tijd in het volgen van een opleiding naast je werk, maar de opleiding blijkt niet geaccrediteerd en het gewenste diploma kun je daarom op je buik schrijven. Of je hebt door iemand anders ernstige brandwonden opgelopen en bent veel tijd kwijt aan de verzorging daarvan. Moet deze ‘verloren’ tijd door de aansprakelijke partij worden vergoed? Soms wel. Waar dat vanaf hangt, lees je hier.
Tijd en schadevergoedingsrecht: geen al te gelukkig huwelijk
In beide voorbeelden gaat het om verlies van tijd. Hoewel de term ‘verlies’ ietwat misleidend is – mensen raken natuurlijk niet echt hun tijd kwijt –, is bedoeld aan te geven dat een partij de eigen tijd in een bepaalde periode niet kan besteden op de wijze die zij graag zou hebben gewild.[1] In het eerste voorbeeld blijkt de geïnvesteerde studietijd achteraf (deels) verspild te zijn, omdat het gewenste diploma uitblijft. In het tweede voorbeeld krijgt het slachtoffer ongewild een bepaalde tijdsbesteding opgedrongen die hij zonder brandwonden niet zou hebben gehad.
Naar Nederlands recht moet, als er een wettelijke plicht tot schadevergoeding bestaat, zowel vermogensschade[2] (ook wel materiële schade genoemd) als ander nadeel[3] (ook wel immateriële schade genoemd die middels smartengeld wordt gecompenseerd) worden vergoed. Besteding of verlies van tijd kan in principe resulteren in beide soorten schade. Maar daarmee is niet gezegd dat besteding of verlies van tijd dus voor vergoeding in aanmerking komt. Het Nederlandse schadevergoedingsrecht is namelijk conservatief en zuinig. De rechtspraak laat dan ook zien dat een aansprakelijke partij alleen onder betrekkelijk bijzondere omstandigheden moet betalen voor verloren tijd. Ik geef een aantal voorbeelden.[4]
Voorbeeld 1: tijd besteed aan revalidatie en de eigen verzorging
Overkomt iemand een ongeval door de schuld van een ander, dan moet die ander de schade als gevolg van het ongeval vergoeden. De klassieke schadeposten zijn de medische kosten en het verlies van arbeidsvermogen en zelfwerkzaamheid. Dat deze schadeposten moeten worden vergoed, staat niet ter discussie.
Opvallend genoeg is echter zelden aandacht, ook in rechtspraak niet, voor de tijd die een slachtoffer kwijt is aan de gang langs medische instellingen of de verzorging van het letsel. Op de omvang van het smartengeld heeft deze verloren tijd slechts indirecte invloed, en voorbeelden van rechtspraak waarin deze tijd als vermogensschade wordt gekwalificeerd zijn mij niet bekend. Dat wringt, omdat het slachtoffer zonder ongeval de verloren tijd op geheel andere (lees: leukere of nuttigere) wijze had kunnen besteden. Het lijkt alleszins redelijk wanneer men in schadezaken ook oog gaat hebben voor dit type schade.
Voorbeeld 2: tijd die derden besteden aan verzorging van het slachtoffer
Tijd die onder omstandigheden wèl voor vergoeding in aanmerking komt, is de tijd van niet-professionele derden gemoeid met de verzorging van het letsel van het slachtoffer. Hierover heeft de Hoge Raad een principiële uitspraak gedaan. Volgens de Hoge Raad moet de tijd die bijvoorbeeld ouders hebben besteed aan de verpleging en verzorging van hun kind als schade van het kind voor vergoeding in aanmerking komen.[5]
De redenering van de Hoge Raad is juridisch complex, maar komt er in de kern op neer dat de activiteiten van de ouders in wezen een vervanging vormen van professionele dienstverleners die het kind, zonder de inspanningen van de ouders, zelf had moeten inschakelen.[6] Het gaat, met andere woorden, om ‘verplaatste’ schade.
Voorbeeld 3: wettelijke rente
Misschien wel het meest in het oog springende voorbeeld van ‘tijd kost geld’ is de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom, ofwel de wettelijke (handels)rente (art. 6:119 en 6:119a BW). Vanwege zijn atypische karakter laat ik de wettelijke rente verder onbesproken.
Voorbeeld 4: tijd besteed aan een studie zonder diploma
Het voorbeeld in de intro van dit blog is ontleend aan een echte zaak.[7] Een student volgt naast zijn werk een MBA-opleiding aan de universiteit Nyenrode. Gaandeweg blijkt de opleiding niet geaccrediteerd te zijn, waardoor studenten na afronding geen MBA-titel kunnen behalen. De student beëindigt de studie en stelt Nyenrode aansprakelijk. Naast restitutie van betaald collegegeld en compensatie vanwege een gemiste loonsverhoging, vordert hij vergoeding van verlies van vrije tijd.
De rechtbank oordeelt om te beginnen dat Nyenrode op grond van wanprestatie aansprakelijk is voor de schade van de student. Nyenrode had zeker moeten stellen dat het in het vooruitzicht gestelde diploma na afronding van de studie ook daadwerkelijk kon worden verstrekt. Omdat niet helemaal zeker was of de student de opleiding wel zou hebben afgerond (kennelijk was de student geen hoogvlieger), oordeelt de rechtbank dat Nyenrode 90% van de schade moet betalen.
Nyenrode verweert zich vervolgens met de stelling dat haar fout niet tot schade heeft geleid, omdat de student onderwijs heeft genoten en daarmee kennis heeft vergaard en vaardigheden heeft opgedaan. De rechtbank volgt de universiteit maar ten dele: inderdaad heeft de student onderwijs gevolgd, maar dat onderwijs, hoe goed ook, heeft als geheel beschouwd een geringere waarde dan de student mocht verwachten. En dat komt omdat het zich niet heeft uitbetaald - niet kón uitbetalen - in het door student nagestreefde MBA-diploma. De uitgaven hebben in zoverre hun doel gemist en moeten daarom in zoverre worden vergoed. De rechtbank taxeert de waarde van het missen van het diploma op 50% van de uitgaven.
Dan de schade.
De student betoogt dat hij voor het volgen van de opleiding veel vrije tijd heeft opgeofferd en dat die tijd verloren is, omdat hij geen diploma kan behalen. In totaal omvat het verlies aan vrije tijd 2.678 uren. Volgens de student kwalificeert het verlies van deze tijd (primair) als vermogensschade althans (subsidiair) als ander nadeel. Nyenrode is het (uiteraard) niet met de student eens en zegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om verloren tijd te vergoeden.
De rechtbank stelt de student in het gelijk. De dragende overweging hiervoor is dat de student een vergoeding wenst voor het feit dat hij heeft geïnvesteerd in persoonlijke ontwikkeling, maar dat de daarmee gemoeide tijd als gevolg van de fout van Nyenrode deels het doel heeft gemist. Deze investering duidt de rechtbank aan als productieve arbeid, die op geld kan worden gewaardeerd. Omdat de investering niet het gewenste rendement oplevert waarop de student mocht rekenen, komt deze als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking.
De vraag is dan wel: hoe begroot je dit type schade? Het gemiste voordeel (geen diploma) bestaat immers uit abstracte zaken zoals aanzien, carrièrekansen, status – die schade is moeilijk op geld waardeerbaar. De rechtbank benut handig de vrijheid die de wet haar biedt om de schade te begroten op een manier die het beste bij die schade past.
De rechtbank past een abstracte berekeningsmethode toe en stelt de schade vast op de waarde van de “uitgaven” die zijn gedaan om de studie te volgen. Die “uitgaven” omvatten mede de opgeofferde, op geld waardeerbare eigen tijd. Dat betekent dat het aantal opgeofferde uren moet worden vermenigvuldigd met een uurtarief dat kan worden beschouwd als een redelijke vergoeding van die tijd. Het uurtarief ontleent de rechtbank aan een rechtseconomische analyse waaruit een tarief van € 3,69 netto per uur volgt.
Al met al ontvangt de student, na correctie met 50%, een bedrag van 90% van € 4.941.
Tot slot
Het Nederlandse schadevergoedingsrecht is uiterst voorzichtig als het gaat om vergoeding van schade, laat staan vergoeding van verloren tijd. De in dit blog besproken uitspraak lijkt met dit uitgangspunt te breken. Volgens de rechtbank kan de verloren tijd worden geacht een waarde in het economisch verkeer te vertegenwoordigen. Langs die redenering kan verloren tijd dus resulteren in klinkende munten.
[1] L.T. Visscher, ‘Vergoeding van ‘verlies van tijd’ als ander nadeel’, AV&S 2012/10.
[2] Art. 6:95 jo. 96 BW.
[3] Art. 6:95 jo. 6:106 BW.
[4] Mede ontleend aan: S.D. Lindenbergh, ‘Tijd en schade’ in: Tijd is Geld, Den Haag: Stichting PIV, 2006, p. 109-121.
[5] HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564 m.nt. ARB (Johanna Kruidhof).
[6] Naar oud recht was dit geen uitgemaakte zaak, maar inmiddels is de vergoedingsplicht bij ‘verplaatste’ schade in de wet verankerd.
[7] Rb. Noord-Holland 20 juni 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:5752.