Verplichte anticonceptie
In 2021 werden twee uitspraken gepubliceerd op rechtspraak.nl over anticonceptie als vorm van verplichte zorg. De rechtbank Den Haag achtte verplichte anticonceptie voor de betrokkene gerechtvaardigd en noodzakelijk. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat verplichte anticonceptie niet noodzakelijk was. Hierna ga ik in op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 oktober 2021.
Feiten en omstandigheden
De officier van justitie verzocht de rechtbank een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden te verlenen ten behoeve van betrokkene. Bij de aanvraag is ook verplichte anticonceptie verzocht. Bij betrokkene is anderhalf tot twee jaar geleden een nieuw implanon geplaatst (een anticonceptiestaafje dat door een arts in de bovenarm wordt geplaatst en dat hormonen afgeeft; het biedt drie jaar bescherming tegen zwangerschap). Betrokkene wil verwijdering van het implanon vanwege haar kinderwens.
Beoordeling
Uit de overgelegde stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, middelgerelateerde en verslavingsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in de vorm van ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en te herstellen en de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene heeft reeds langdurige zorg en meerdere keren is geprobeerd om haar ambulant af te laten kicken van de drugs. Een langdurige opname met intensieve begeleiding en zorg en urinecontroles in de kliniek is noodzakelijk om te ontwennen van de verslaving. Om die reden is verplichte zorg nodig.
In het zorgplan is als doelstelling van de verplichte zorg vermeld dat betrokkene dient mee te werken aan haar anticonceptie-implantaat (implanon). De rechtbank oordeelt dat verplichte anticonceptie een inbreuk is op de onaantastbaarheid van iemands lichaam of een schending van de persoonlijke levenssfeer op basis van artikel 10 en artikel 11 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze inbreuk of schending is alleen toegestaan als daar een wettelijke grondslag voor is. De rechtbank schaart dit verzoek onder de verplichte zorgvorm ‘toedienen van mediatie en ook het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maateregelen ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’ zoals bedoeld in artikel 3:2 lid 2 onder a Wvggz. Medicatie ter voorkoming van een zwangerschap die ongewenst is als gevolg van een psychische stoornis valt hier naar het oordeel van de rechtbank ook onder.
Een zwangerschap levert ernstig nadeel op voor moeder en kind als gevolg van een psychische stoornis. De Wvggz biedt de mogelijkheid om een zwangerschap te voorkomen door verplichte anticonceptie als verplichte zorg op te leggen om het ernstig nadeel voortvloeiend uit een zwangerschap te voorkomen. Onder ernstig nadeel wordt mede verstaan het bestaan van of het aanzienlijk risico op een ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene of een ander (artikel 1:1 lid 2 Wvggz). Onder ‘een ander’ wordt ook het ongeboren kind verstaan.
Proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid
Naast de wettelijke grondslag moet ook voldaan zijn aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De rechtbank is van mening dat in onderhavig geval niet aan deze beginselen is voldaan. Betrokkene heeft op dit moment al anderhalf tot twee jaar een implanon en deze kan ze zelf niet verwijderen. Ondanks dat ze aangeeft dat ze deze niet wil, laat ze hem zelf niet verwijderen. De behandelaar heeft onvoldoende kenbaar gemaakt wanneer er een eventueel nieuw implanon dient te worden geplaatst. Het implanon zal in ieder geval de komende tien à twaalf maanden blijven zitten, omdat een implanon een werkingsduur van drie jaar heeft.
De rechtbank wijst anticonceptie als vorm van verplichte zorg dan ook af. Als blijkt dat het noodzakelijk is dat het implanon tijdens de huidige zorgmachtiging opnieuw geplaatst moet worden en betrokkene hier niet aan mee wil werken, of dat betrokkene deze toch zelf heeft laten verwijderen, dient de officier van justitie een wijzigingsverzoek in te dienen. Er zal dan opnieuw getoetst moeten worden of daarvoor een wettelijke grondslag is en of aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan.
Conclusie
De rechtbank verleent de zorgmachtiging voor de (verzochte) duur van twaalf maanden, nu voldaan is aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Anticonceptie als vorm van verplichte zorg wijst de rechtbank echter af nu niet voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.