Aanpak (schijn)constructies in de internationale uitzendbranche

"Portugese en Poolse uitzendkrachten die hebben gebouwd aan de Koning Willem Alexandertunnel in de A2 hebben recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als hun (Nederlandse) collega’s die in dienst waren bij Ballast Nedam en Strukton." Met dit oordeel van 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland binnen bouwend Nederland ongetwijfeld voor opschudding gezorgd.1

De rechter oordeelde dat Nederland het ‘gewoonlijk werkland’ van de uitzendkrachten was, waardoor de rechtsbeschermingsregels uit de Nederlandse wet op hen van toepassing waren. Volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI) hebben uitzendkrachten recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als hun collega’s. De bepalingen van de cao Bouwnijverheid golden dus ook voor de Portugese en Poolse uitzendkrachten. De rechtbank oordeelde dat ten onrechte reis- en huisvestingskosten zijn ingehouden op hun loon en ten onrechte pensioenpremies niet zijn betaald. Het buitenlandse uitzendbureau dient deze bedragen nu alsnog te betalen.

De uitspraak sluit aan bij de ingeslagen weg van de wetgever om misbruik tegen te gaan van de bereidheid van arbeidskrachten uit andere lidstaten om voor een lager loon dan het toepasselijk minimumloon te werken. Om dit doel te verwezenlijken is per 1 juli 2015 de Wet aanpak schijnconstructies in werking getreden.

Voortaan dienen opdrachtgevers en werkgevers op hun qui-vive te zijn, indien bij de uitvoering van opdrachten buitenlandse uitzendkrachten zijn betrokken. De Wet aanpak schijnconstructies breidt namelijk de zogenoemde ‘ketenaansprakelijkheid’ voor loon uit. Niet alleen de werkgever en diens opdrachtgever zijn hoofdelijk aansprakelijk in het geval van onderbetaling van het verschuldigde loon aan de werknemer, maar - in bepaalde omstandigheden - ook de daarna volgende schakels in de werkketen.

Ter illustratie: in het geval van het A2-project hadden uiteindelijk de hoofdaannemers (Strukton en Ballast Nedam) en daarna de hoofdopdrachtgever (de overheid) hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het nog verschuldigde loon wegens de onderbetaling van de uitzendkrachten door het buitenlandse uitzendbureau. In dit geval zijn de overheid, Strukton en Ballast Nedam de dans ontsprongen, omdat de Wet aanpak schijnconstructies op dat moment nog niet in werking was getreden.

De wetgever streeft met deze wet een op zichzelf prijzenswaardig doel na. De keerzijde van deze medaille is wel dat opdrachtgevers worden geconfronteerd met een (administratieve) lastenverzwaring. Om hoofdelijke aansprakelijkheid af te wenden, zullen opdrachtgevers maatregelen dienen te nemen bij het verlenen van de opdracht én maatregelen te treffen bij geconstateerde misstanden.

Kortom, zoals wel vaker opgaat: better safe than sorry. Laat u dus niet verrassen door een loonclaim achteraf.

1. Rechtbank Midden-Nederland 22 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5393(Rimec/FNV).