Partneralimentatie: wat verandert er op 1 januari 2020?

Inleiding

Partneralimentatie. Vaak een doorn in het oog voor degene die het moet betalen, en een welkome aanvulling voor degene die het ontvangt. In 2015 is een voorstel ingediend om de regeling van partneralimentatie eerlijker, simpeler en korter te maken. Het voorstel heeft de nodige kritiek te verduren gehad. Het aangepaste voorstel (er bleef weinig van over) bereikte enkele jaren later dan toch de Eerste Kamer en werd daar op 21 mei 2019 aangenomen. De wet moet in werking treden op 1 januari 2020. Reden voor een kleine Q&A over de wijzigingen in partneralimentatieland.

Partneralimentatie: waarom betaal/ontvang je dat?

De reden om partneralimentatie toe te kennen is de lotsverbondenheid die door het sluiten van het huwelijk of een geregistreerd partnerschap ontstaat. De initiatiefnemers van de herziening van de partneralimentatieregeling hebben geopperd deze grondslag voor het toekennen van partneralimentatie te wijzigen. Het paste niet bij meer de tijdsgeest, vonden zij. Partneralimentatie moest worden toegekend als compensatie voor een verlies aan verdiencapaciteit als gevolg van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, aldus de initiatiefnemers. Daarin vonden zij onvoldoende bijval en deze aanpassing van de grondslag – de reden om te zeggen: er moet alimentatie worden betaald – is dus ongewijzigd gebleven.

Wat is de regeling nu?

Op dit moment is de maximale wettelijke alimentatieduur twaalf jaar. In onderling overleg kan dat worden verkort, en afhankelijk van de omstandigheden van het geval wil de rechter de duur nog wel eens beperken. Echter, als er geen afwijkende afspraken worden gemaakt, geldt de maximale termijn van twaalf jaar.

Op deze termijn bestaat een uitzondering voor huwelijken die niet meer dan vijf jaar hebben geduurd en waaruit geen kinderen zijn geboren. Alsdan geldt een alimentatieduur die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk.

Vanaf wanneer gaat die termijn in? Vanaf het moment dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

 Wat wordt de regeling op 1 januari 2020?

Er verandert ‘maar’ één aspect van de wettelijke regeling van partneralimentatie: de duur.

Als hoofdregel geldt dat de duur van de partneralimentatie de helft van de duur van het huwelijk bedraagt, met een maximum van 5 jaar.

In twee situaties worden uitzonderingen gemaakt. Dat is bij:

1)      langdurige huwelijken;

2)      huwelijken met jonge kinderen.

Langdurige huwelijken

Een langdurig huwelijk is een huwelijk dat langer heeft geduurd dan vijftien jaar. Er wordt teruggerekend vanaf de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Als er sprake is van (i) een langdurig huwelijk én (ii) de alimentatiegerechtigde maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd, dan is de alimentatieduur maximaal tien jaar.

Er is overigens een tijdelijke regeling in het leven geroepen voor alimentatiegerechtigden van 50 jaar of ouder.[3] Als het huwelijk op het tijdstip dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend langer dan vijftien jaar heeft geduurd én de alimentatiegerechtigde op of voor 1 januari 1970 is geboren, én hij of zij meer dan tien jaar verwijderd is van de AOW-leeftijd, dan is de alimentatieduur tien jaar. Deze maatregel vervalt na zeven jaar, dus per 1 januari 2027.

Huwelijken met kinderen

Bij huwelijken met kinderen die nog geen twaalf jaar oud zijn, kan de alimentatieduur maximaal twaalf jaar zijn. De verplichting tot partneralimentatie eindigt namelijk niet eerder dan het tijdstip waarop het jongste kind van partijen de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.

Hardheidsclausule

Als er geen sprake is van eerdergenoemde uitzonderingen, dan is er nog een ‘laatste redmiddel’ ingebouwd: de hardheidsclausule. Op basis van de hardheidsclausule kan de duur van de alimentatie worden verlengd. Er is geen lijst met redenen opgenomen die kunnen leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Advocaten zullen op basis van de specifieke situatie van hun cliënt moeten beargumenteren en onderbouwen waarom het redelijk en billijk is dat de alimentatieduur wordt verlengd (of juist niet). De rechter zal die situaties per geval bekijken.

Voor wie geldt de regeling?

Huwelijk of geregistreerd partnerschap

De wettelijke regeling van partneralimentatie geldt alleen voor mensen die met elkaar gehuwd waren of een geregistreerd partnerschap hadden. Mensen met een informele relatie, denk aan de ‘gewone samenwoners’ vallen niet onder de wettelijke regeling. Ook niet als zij een samenlevingsovereenkomst hebben. Het is wel mogelijk in een samenlevingsovereenkomst de wettelijke regeling ‘van overeenkomstige toepassing’ te verklaren. Op dat moment kan je op grond van de samenlevingsovereenkomst (en dus niet op grond van de wet!) om partneralimentatie verzoeken. Wat betreft de toe te passen regels speel je leentjebuur, en maak je gebruik van de regels die de wetgever heeft bedacht.

Nieuwe gevallen

De wet geldt pas voor nieuwe gevallen. Dat wil zeggen dat de nieuwe alimentatieregels gelden voor die gevallen waarbij ná inwerkingtreding van de wet een uitkering tot levensonderhoud (alimentatie) is vastgesteld of tussen partijen is overeengekomen. Nog geen uitspraak, maar al wel een verzoek ingediend? Als het verzoek tot vaststelling (of wijziging) van de partneralimentatie is gedaan vóór 1 januari 2020, dan zijn de oude regels van toepassing.[4]

Wat kan na 1 januari 2020 nog steeds niet?

Het blijft onmogelijk om partneralimentatie op voorhand uit te sluiten. Dit was in het eerste voorstel wel opgenomen, maar is na kritiek van de Raad van State weer geschrapt. Met andere woorden: trouwen (of een geregistreerd partnerschap sluiten) behelst altijd ‘het risico van partneralimentatie’.

Tot slot: daling belastingaftrek

In 2020 vermindert ook de belastingaftrek van partneralimentatie. Als je partneralimentatie betaalt, kan je dat in je belastingaangifte opgeven als aftrekpost. Het vermindert het belastbare inkomen. Als je partneralimentatie ontvangt, tel je het op als inkomen en verhoogt het je belastbare inkomen.

De belastingaftrek hangt af van de hoogte van het inkomen van de alimentatieplichtige en kan oplopen tot maximaal 51,75% (de hoogste belastingschijf). Dit belastingtarief wordt in de toekomst afgebouwd tot een tarief van 37% in 2023:

2020 46% 2021 43% 2022 40% 2023 37%

Dat betekent dat de belastingaftrek voor mensen met een hoger inkomen aanzienlijk minder wordt. Ter illustratie: een alimentatieplichtige die nu € 1.500 bruto per maand aan partneralimentatie betaalt en die dit kan aftrekken tegen het hoogste tarief (51,75%), betaalt netto ‘slechts’ € 723,75.

In de komende jaren stijgt dat netto bedrag als volgt:[5]

2020 € 810 2021 € 855 2022 € 900 2023 € 945

Conclusie

Van het voornemen te komen tot een regeling die ‘eerlijker, simpeler en korter is’, is met name ‘korter’ overgebleven. Op de nieuwe maximale alimentatieduur van vijf jaar, blijven wel uitzonderingen bestaan. Veel gehuwde stellen hebben kinderen en niet zelden zijn dat jonge kinderen van nog geen twaalf jaar. Voor hen geldt dat maximum van vijf jaar niet, maar wordt gekeken naar de leeftijd van de jongste telg. Op die manier kan alsnog worden uitgekomen bij een alimentatieduur van twaalf jaar. Ook voor ex-echtgenoten met een lang huwelijk en alimentatiegerechtigden die dicht op de AOW-leeftijd zitten, is de termijn langer. Daarbij verandert de aftrekbaarheid van de partneralimentatie met ingang van 2020. De alimentatieplichtige met een hoger inkomen gaat dat zeker merken. Meer weten over partneralimentatie? Neem dan contact op met onze sectie Familierecht.

[1] Kamerstukken I 2018/19, 34 231, A (gewijzigd wetsvoorstel).

[2] Aldus de minister van Rechtsbescherming in zijn brief van 22 juli 2019 aan de Eerste Kamercommissie, zie Kamerstukken I 2018/19, 34 231, G. De wet is op 23 augustus 2019 gepubliceerd in het Staatsblad, Stb. 2019, 283. Hiermee wordt voldaan aan het vereiste van bekendmaking van de wet. In deze publicatie is aangegeven dat de wet in werking zal treden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen (en nog te publiceren) tijdstip.

[3] Ingediend bij de derde nota van wijziging, zie Kamerstukken II 2018/19, 34 231, nr. 13.

[4] Kamerstukken I 2018/19, 34 231, C, p. 6; Stb. 2019, 283, artikel V.

[5] Hierbij is nog geen rekening gehouden met de jaarlijkse wettelijke indexatie.

Brigitte van der Klauw