De faillissementscurator aansprakelijk

De curator in een faillissement is aangesteld om in het belang van de gezamenlijke schuldeisers het vermogen van de failliete persoon of rechtspersoon te gelde te maken. Zeker in het geval van een rechtspersoon die een onderneming drijft, heeft dat doorgaans meer voeten in aarde dan alleen de verkoop van wat spulletjes. De onderneming heeft vaak lopende verplichtingen, zoals arbeidscontracten, huurcontracten en overeenkomsten voor de levering van goederen en diensten aan en door de onderneming. Dat betekent dat de curator voortdurend keuzes moet maken in het belang van de boedel.

Bij het vervullen van zijn taak is de faillissementscurator gebonden aan regels. Voor zover hij niet aan regels gebonden is, heeft hij in beginsel een ruime mate van vrijheid om te bepalen op welke wijze en langs welke weg het belang van de boedel het beste kan worden gediend. Maar de beleidsvrijheid van de curator is niet onbegrensd. De curator moet handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.[1]

Voor zover de faillissementscurator wel is gebonden aan regels, zal hij deze ook moeten nakomen. Doet hij dat niet, dan is hij in beginsel persoonlijk aansprakelijk ten opzichte van degene met wiens belangen hij rekening diende te houden.

De vraag is of iedere schending van een verplichting van de failliet door de curator tot persoonlijke aansprakelijkheid leidt. De Hoge Raad heeft op 9 november 2018 geoordeeld[2] dat wanneer het gaat om schending van een verplichting die volgt uit een voor de failliet geldende overeenkomst, dat niet het geval is. Er is méér voor nodig om te komen tot het oordeel dat een curator persoonlijk aansprakelijk is wegens schending van een contractuele verplichting van de failliet.

De zaak die leidde tot dit arrest, ging om een failliete bv die een schoenenzaak exploiteerde. De vennootschap deed dat in een gehuurde winkelruimte. De huurovereenkomst bevatte een verbod van onderverhuur. Toen de onderneming failliet ging, werd de huurovereenkomst opgezegd door de verhuurder met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van drie maanden. In die drie maanden gaf de curator echter de winkelruimte in gebruik aan een derde tegen betaling van een vergoeding. Dat was dus in strijd met de huurovereenkomst.

Zowel de rechtbank, het gerechtshof als de Hoge Raad oordeelden dat de faillissementscurator persoonlijk aansprakelijk was jegens de verhuurder. Op de curator rustte namelijk in zijn hoedanigheid een voortdurende verplichting om na te laten de winkelruimte onder te verhuren. Hoewel de Hoge Raad dus erkent dat de enkele schending van een verplichting niet voldoende is om te komen tot aansprakelijkheid van de faillissementscurator, achtte de Hoge Raad hier doorslaggevend dat sprake was van actieve schending van de verplichting door de curator. De curator had immers de winkelruimte actief in gebruik gegeven aan een derde zonder toestemming van de verhuurder. Dit leidde tot persoonlijke aansprakelijkheid van de curator voor de schade van de verhuurder, bestaande uit de door de verhuurder gemiste vergoeding voor het gebruik van de winkelruimte.

[1] HR 19 april 1996, JOR 1996/48.

[2] HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2067.