Geen ontslag, toch een transitievergoeding?
In september 2018 bepaalde de Hoge Raad (in de zogenoemde 'Kolom-beschikking') dat een werknemer recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding als zijn arbeidsovereenkomst gedeeltelijk (dat wil zeggen 20% of meer) wordt beëindigd. Maar wat nu als de arbeidsovereenkomst van een werknemer niet wordt beëindigd, maar hij in een andere functie (met een lager salaris) wordt geplaatst? Ontvangt de werknemer dan een transitievergoeding, net als bij de gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst?
Deze prejudiciële vraag is aan de Hoge Raad voorgelegd.
De Hoge Raad beantwoordde deze vraag samengevat als volgt.
De transitievergoeding is verschuldigd als de arbeidsovereenkomst van de werknemer wordt beëindigd door de werkgever. Beëindiging kan uitsluitend als de werknemer niet kan worden herplaatst in een andere functie. De transitievergoeding is daarmee uitdrukkelijk gekoppeld aan het ontslag van de werknemer. Daarin past volgens de Hoge Raad niet dat een werknemer die wordt herplaatst – en dus niet wordt ontslagen – ook een transitievergoeding ontvangt. Herplaatsing is namelijk geen vorm van beëindiging, het is juist bedoeld als maatregel om beëindiging te voorkomen.
Kortom, de transitievergoeding is alleen verschuldigd bij een structurele vermindering van de arbeidsduur van 20% of meer, niet bij een inkomensachteruitgang als gevolg de herplaatsing.