Opzegging van overeenkomsten. Een kwestie van behoedzaam manoeuvreren
Samenwerkingen duren zelden eeuwig: meer dan eens bestaat tijdens de looptijd van de overeenkomst behoefte afscheid te nemen. Is die behoefte wederzijds, dan leidt beëindiging van de samenwerking niet snel tot hoofdbrekens. Maar wat als het initiatief van één kant komt?
Opzegging kent geen vastomlijnde juridische definitie. In contracten ziet men dan ook uiteenlopende begrippen – annuleren, eindigen, beëindigen, verbreken – die uiteindelijk allemaal het oog hebben op hetzelfde verschijnsel. Anders dan de rechtsfiguren ontbinding en vernietiging ontbreekt het in de wet aan een algemene regeling voor de opzegging van overeenkomsten. De praktijk is daarom aangewezen op de rechtspraak. In de voorbije jaren heeft de Hoge Raad rond het thema opzegging een raamwerk geconstrueerd dat er in grote lijnen als volgt uitziet.
Drie belangrijke voorvragen verdienen de aandacht bij beoordeling van de vraag of opzegging toegestaan is en, zo ja, onder welke voorwaarden. De eerste vraag ziet op het karakter van de overeenkomst: is het een benoemde of onbenoemde overeenkomst? Benoemde overeenkomsten zijn specifiek in de wet geregelde typen van overeenkomsten, zoals de arbeidsovereenkomst, de koopovereenkomst en de overeenkomst van opdracht. Is de overeenkomst niet in de wet geregeld dan betreft het een onbenoemde overeenkomst. De tweede belangrijke voorvraag is of de overeenkomst van bepaalde of onbepaalde duur is. Tot slot is van belang na te gaan of partijen een opzegregeling hebben afgesproken (in het contract zelf of in algemene voorwaarden).
Overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn niet tussentijds opzegbaar, tenzij partijen uitdrukkelijk een opzegregeling hebben afgesproken.[1] Is sprake van een contractuele opzegbevoegdheid, dan is belangrijk in de gaten te houden dat de wet voor diverse benoemde overeenkomsten voorwaarden verbindt aan de opzegging. Ontbreekt een opzegregeling, dan mag van beide partijen worden verlangd dat zij trouw blijven aan hun gegeven woord. Slechts in heel uitzonderlijke gevallen kan ook zónder regeling worden opgezegd, maar in de praktijk is dat zelden het geval.[2]
Anders dan bij bepaalde tijdscontracten, zijn overeenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel altijd tussentijds opzegbaar, dus ongeacht of wet of overeenkomst voorzien in die mogelijkheid. De Hoge Raad heeft op dit uitgangspunt twee uitzonderingen geformuleerd. In de eerste plaats kan uit de bedoeling van partijen voortvloeien dat een overeenkomst niet opzegbaar is en dat partijen hebben beoogd de overeenkomst ‘ten eeuwigen dage’ te laten voortbestaan.[3] In de tweede plaats dient de opzegging onder omstandigheden te berusten op een voldoende zwaarwegende grond of dient de opzegging gepaard te gaan met een opzegtermijn dan wel met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.[4] Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als de contractuele wederpartij dermate afhankelijk is van de opzeggende partij dat opzegging het faillissement tot gevolg heeft. De belangen van de wederpartij worden dan onevenredig geschaad. Ontbreekt een goede reden of heeft de opzeggende partij verzuimd een opzegtermijn in acht te nemen respectievelijk een vergoeding te betalen, dan is de opzegging niet rechtsgeldig – met alle verstrekkende gevolgen van dien.
Overeenkomsten voor onbepaalde tijd mét opzegregeling kunnen in principe te allen tijde worden opgezegd, zolang de opzegregeling wordt gevolgd. Niettemin kunnen ook nu – opnieuw in uitzonderingsgevallen – de redelijkheid en billijkheid verhinderen dat een partij met een beroep op de contractuele opzegbevoegdheid opzegt, opzegt zonder zwaarwegende reden, opzegt zonder opzegtermijn of opzegt zonder betaling van een (schade)vergoeding.
Bovenstaande beschouwing demonstreert dat een vraag naar de al dan niet opzegbaarheid van een overeenkomst sterk casuïstisch is. Pasklare antwoorden zijn niet te geven, omdat de redelijkheid en billijkheid in het concrete geval nogal eens dwingen tot correctie. Het is daarom als partij met een opzegwens zaak behoedzaam te manoeuvreren en in voorkomend geval met een ruime opzegtermijn of aanbod tot schadevergoeding het zekere te verkiezen boven het onzekere.
[1] Hoge Raad 21 oktober 1988, NJ 1990/439 (Mondia/Calanda).
[2] Vereist is dat zich onvoorziene omstandigheden voordoen, die niet voor rekening komen van de opzeggende partij en die dermate ernstig zijn dat de wederpartij niet mag verwachten dat de overeenkomst onder die omstandigheden in stand blijft.
[3] Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660 (Provincie c.s./Amsterdam).
[4] Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 (Ronde Venen/Stedin); Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR;2013:BZ4163 (Auping/Beverslaap). De grond voor dit oordeel wordt gevonden in de redelijkheid en billijkheid in samenhang met de aard van de overeenkomst en de overige omstandigheden.