Eigenrisicodragerschap vergt nogal wat kennis en kunde
Werkgevers plukken veel positieve vruchten van de arbeid van hun personeel. De verrichte arbeid leidt immers tot productie en (vaak) tot het winstgevend zijn van het bedrijf. Soms zijn de vruchten echter wat wrang. Het hebben van personeel kan ook tot de nodige hoofdbrekens aanleiding geven.
Dat geldt wellicht met name als dat personeel ziek wordt en (lang) blijft. Het re-integratieproces gaat regelmatig met de nodige haperingen en resulteert nogal eens in ‘juridisch gedoe’. Zijn de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid van een werknemer doorlopen, dan nog kan het verdere traject echter menig voetangel of klem te zien geven.
Vooral voor eigenrisicodragers – werkgevers die ervoor gekozen hebben de WGA-uitkering van de langdurig arbeidsongeschikte werknemers zelf te betalen – doemen regelmatig hoofdbrekens op. Een recente uitspraak van de hoogste socialezekerheidsrechter (de Centrale Raad van Beroep in Utrecht, CRvB) maakt dat weer eens duidelijk.¹
Een werkgever die eigenrisicodrager is, heeft voor zijn WIA/WGA-ontvangende werknemer een re-integratieplicht. Voor de uitoefening van die re-integratietaak geldt de werkgever als bestuursorgaan. Besluiten die in dat verband worden genomen, moeten dus volgens de administratiefrechtelijke weg van de Algemene wet bestuursrecht worden getoetst (bezwaar bij de werkgever, beroep bij de bestuurssector van de rechtbank, hoger beroep bij de CRvB).
Maar: de werkgever is niet alleen bestuursorgaan, hij is daarnaast ook 'gewoon' werkgever en dus een partij die een civiel geschil over de re-integratie met de werknemer kan hebben. Dat geldt in het geval de civiele wet (het Burgerlijk Wetboek) of de CAO een re-integratieverplichting op de werkgever en werknemer legt, over de inhoud waarvan een discussie ontstaat. In zo’n geval moet de burgerlijke rechter worden ingeschakeld en is de bestuursrechter onbevoegd.
In de recent besliste zaak had de werkgever vergoeding van opleidingskosten geweigerd die de arbeidsongeschikte werknemer wilde maken om zijn beroepscertificering als chauffeur te behouden. De CRvB oordeelde – zo’n 2,5 jaar na de aanvankelijke weigering van de werkgever – dat hier geen beslissing als bestuursorgaan, maar als civiele partij was genomen. De werknemer moest het nog maar eens bij de burgerlijke rechter gaan proberen…
U begrijpt dat het nogal complex kan zijn om te beoordelen in welke hoedanigheid de werkgever een beslissing neemt. Zowel werkgevers als werknemers doen er goed aan dat bij een deskundige na te gaan. Dat kan zo maar een lange vergeefse procedure voorkomen.
1. Centrale Raad van Beroep 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1712.