Pensioenpremies vallen niet onder WHOA
De Wet Homologatie Onderhands Akkoord is een nog nieuwe ster aan het juridisch firmament. De wet biedt de mogelijkheid om dwarsliggende schuldeisers te dwingen genoegen te nemen met slechts een deel van hun vordering op een schuldenaar in zwaar weer. Dat kan als een groep andere schuldeisers de rechtbank verzoekt om een schuldeisersakkoord verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, oftewel: te homologeren.
In artikel 369 Faillissementswet is de uitzondering opgenomen dat de WHOA niet van toepassing is op rechten van werknemers in dienst van de schuldenaar die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten. Met andere woorden: ingeval van een schuldeisersakkoord bij een werkgever blijven de verplichtingen van de werkgever ten opzichte van een werknemer in stand. De werknemer mag niet gekort worden op zijn achterstallig loon.
In een rechtszaak bij de Rechtbank Amsterdam rees de vraag of premies van bedrijfstakpensioenfondsen onder de reikwijdte van de WHOA vallen, of juist onder de genoemde uitzondering. Dat laatste ligt op het eerste gezicht niet voor de hand. Pensioenpremies moeten immers worden betaald aan het pensioenfonds, aangezien het recht heeft op betaling ervan.
De rechtbank legde deze vraag voor aan de Hoge Raad. De Hoge Raad wijst erop dat het betalen van pensioenpremies een verplichting is die voortvloeit uit de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Met een pensioenovereenkomst wordt bedoeld: datgene wat tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. Als er sprake is van deelneming in een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, wordt de rechtsbetrekking met betrekking tot pensioen gelijkgesteld met een pensioenovereenkomst.
Het voorgaande betekent dat ook de werknemer ten opzichte van de werkgever een recht heeft op premiebetaling aan het bedrijfstakpensioenfonds. Indien de vordering voor achterstallige premies zou kunnen worden betrokken in een onderhands akkoord, zou afbreuk worden gedaan aan dat recht. Dat zou de pensioenopbouw van werknemers in gevaar kunnen brengen. Weliswaar moet het bedrijfstakpensioenfonds de pensioenverplichtingen ook nakomen als de werkgever geen premies heeft afgedragen, zo overweegt de Hoge Raad, maar dat neemt niet weg dat een bedrijfstakpensioenfonds wegens een te lage dekkingsgraad als gevolg van niet afgedragen pensioenpremies bijvoorbeeld ook kan overgaan tot korting op de pensioenen.
Om die redenen luidt het oordeel van de Hoge Raad dat de WHOA niet van toepassing is op een vordering voor achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds, en dat die vordering niet kan worden betrokken in een onderhands akkoord. Bedrijfstakpensioenfondsen hoeven dus bij werkgevers in zwaar weer niet te vrezen voor gedwongen korting op de openstaande premies.