De gefixeerde schadevergoeding bij ontslag op staande voet
Voor het ontslag op staande voet is een specifieke vergoeding opgenomen in artikel 7:677 lid 2 BW. Die vergoeding wordt ook wel de ‘gefixeerde schadevergoeding’ genoemd, wat voor veel onduidelijkheid zorgt. In dit blog geef ik antwoord op vijf veelgestelde vragen over die vergoeding.
1. Waarom een gefixeerde schadevergoeding?
Partijen spreken bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst een opzegtermijn af. Als er niets is afgesproken geldt de wettelijke opzegtermijn. Het doel hiervan is, om de partij die met een opzegging wordt geconfronteerd een redelijke periode te bieden om zich voor te bereiden op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan. Voor werknemers is dit een periode waarin zij met behoud van loon ander werk kunnen zoeken. Voor werkgevers is dit een periode om een vervanger te vinden en de continuïteit van de bedrijfsvoering te borgen.
Bij een ontslag op staande voet wegens een dringende reden wordt geen opzegtermijn in acht genomen. De opzegging bij een ontslag op staande voet moet immers onverwijld (zo snel mogelijk) gebeuren. Als er niet onverwijld wordt opgezegd - en dus wel rekening wordt gehouden met de opzegtermijn - is het ontslag op staande voet zelfs vernietigbaar. De gedachte hierachter is dat bij een rechtsgeldig ontslag op staande voet ervanuit wordt gegaan dat de arbeidsovereenkomst voor de opzeggende partij (bij wijze van spreken) geen seconde langer kan voortduren door iets wat de andere partij heeft gedaan of nagelaten.
De wetgever neemt aan dat de plotselinge beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij een ontslag op staande voet nadeel tot gevolg heeft voor de partij die genoodzaakt is om de arbeidsovereenkomst te beëindigen vanwege een dringende reden. De gefixeerde vergoeding dient volgens de wetgever ter compensatie voor dat nadeel (van de opzeggende partij).
NB de opzeggende partij kan zowel de werkgever of de werknemer zijn. Beide partijen kunnen immers worden geconfronteerd met een dringende reden, die een onverwijlde opzegging tot gevolg heeft.
2. Krijg ik de vergoeding ook als ik geen schade heb?
De partij die de arbeidsovereenkomst vanwege een dringende reden onverwijld opzegt, hoeft geen schade te hebben geleden om de vergoeding toegewezen te krijgen. Dit wordt vaak gedacht omdat de vergoeding uit artikel 7:677 lid 2 BW zoals hierboven vermeld ook wel de ‘gefixeerde schadevergoeding’ wordt genoemd (ook in de rechtspraak).
De term gefixeerde schadevergoeding volgt echter niet meer expliciet uit de wet en stamt nog uit de tijd dat er bij een opzegging waarbij de volledige opzegtermijn niet in acht werd genomen een vrijheid bestond om te kiezen tussen een volledige schadevergoeding of een gefixeerde schadevergoeding. Deze vrijheid verviel met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) op 1 januari 2020.
Om het ontslagrecht eenduidiger en eenvoudiger te maken is gekozen voor het huidige systeem, waarbij zoveel mogelijk in de wet zelf is geregeld op welke vergoedingen aanspraak bestaat bij het einde van een dienstverband.
Voor het ontslag op staande voet is expliciet geregeld dat recht bestaat op een vergoeding wegens dringende reden en dat de hoogte van die vergoeding afhankelijk is van de duur van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:677 lid 3 BW volgt dat de vergoeding bij een opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wegens een dringende reden gelijk is aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is dat het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.
3. Hoe wordt de gefixeerde vergoeding berekend?
Ondanks de goede bedoelingen van de wetgever om de wet te verduidelijken werd de vergoeding uit artikel 7:677 BW niet eenduidig berekend. De term ‘termijn’ zorgt voor verwarring. De meeste rechters waren van oordeel dat voor de hoogte van de vergoeding de opzegtermijn van de partij die aan zijn wederpartij een dringende reden voor ontslag op staande voet gaf (de schadeplichtige partij) beslissend was. Sommige rechters zagen dit anders. Zij vonden dat voor de berekening van de vergoeding de opzegtermijn van de opzeggende partij als uitgangspunt moest worden genomen.
Aan deze onduidelijkheid kwam een einde, nadat de Hoge Raad in 2023 overwoog dat in alle gevallen de opzegtermijn van de partij die het ontslag opzettelijk of door eigen schuld heeft veroorzaakt, bepalend is voor de hoogte van de vergoeding. Toen werd ook duidelijk dat het voor de berekening van de vergoeding eigenlijk niet eens relevant is op welk moment de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De Hoge Raad berekende de vergoeding als volgt:
een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt op staande voet ontslagen op 20 oktober 2020;
zijn laatstelijk genoten loon bedroeg € 5.967,73 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag;
voor hem gold een opzegtermijn van één maand;
de werkgever krijgt als vergoeding maximaal één maandloon (d.w.z. € 5.967,73 bruto) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020.
Wilt u het hele arrest lezen? Dat kan hier.
4. Hoe is de vergoeding te verkrijgen?
De partij die aanspraak wil maken op de gefixeerde schadevergoeding moet de kantonrechter gemotiveerd verzoeken om de andere partij te veroordelen tot betaling daarvan. In de procedure toetst de rechter of:
het verzoek op tijd is ingediend, te weten binnen twee maanden na de einddatum van de arbeidsovereenkomst;
het ontslag op staande voet rechtsgeldig is (er was een dringende reden, het ontslag is onverwijld gegeven en de reden is onverwijld meegedeeld);
het ontslag is veroorzaakt door opzet of schuld van de andere partij; en
de gevraagde compensatie correct is berekend.
Let op! Aan al deze punten moet zijn voldaan, anders wordt het verzoek afgewezen.
5. Mag een werkgever de gefixeerde schadevergoeding verrekenen met te betalen loon?
Bij een ontslag op staande voet verrekenen de meeste werkgevers de gefixeerde vergoeding met de laatste salarisbetaling. Er gelden strenge regels voor het eenzijdig kunnen verrekenen van een vordering met loon (artikel 7:632 BW). Verrekent een werkgever de vergoeding nog voordat een rechter de vergoeding heeft toegewezen, dan is dat niet zonder risico. De rechter kan een verzoek tot betaling van de vergoeding immers ook afwijzen.
Denk aan een werknemer die in een psychotische toestand ernstig verwijtbaar handelt jegens de werkgever en daardoor een ontslag op staande voet krijgt. In zo een geval is het goed denkbaar dat een werknemer succesvol verweer voert in een procedure met de stelling dat er bij de laatste salarisbetaling ten onrechte loon is verrekend nu er geen sprake was van ‘opzet of schuld’. Als de vergoeding in zo een geval al is verrekend met het laatste loon, dan was de verrekening onterecht en moet het verrekende loon (vaak met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarbovenop) worden terugbetaald.
Houd er rekening mee dat het onterecht verrekenen in de papieren kan lopen.