Maritieme sector moet alert blijven op mogelijke toepassing minimumloon

Update: inmiddels is er een nieuwe relevante nieuwe uitspraak gedaan over dit onderwerp, te weten de uitspraak van Raad van State van 17 april 2019.

De Rechtbank Den Haag heeft voor het eerst geoordeeld over de vraag of buitenlandse zeevarenden ten minste het Nederlandse wettelijk minimumloon moeten verdienen. Het antwoord van de rechtbank luidde 'nee' in die zaak.1 Maar daarmee is nog niet gezegd dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) in zijn algemeenheid niet van toepassing is in de Nederlandse maritieme sector.

De maritieme sector is naar zijn aard mobiel en uniek in zijn grote verscheidenheid. Elk geval is anders. Voor de vraag welke nationale of internationale regels van toepassing zijn, moet altijd gekeken worden naar de feiten van het specifieke geval.

De Rechtbank Den Haag velde medio dit jaar een oordeel over de volgende casus. Vanaf 1 januari 2013 t/m mei 2014 liggen twee zeeschepen in de Rotterdamse haven. Deze zeeschepen varen onder Cypriotische vlag. Aan boord zijn twaalf zeevarenden werkzaam van Filipijnse, Poolse en Oekraïense nationaliteit. Zij zijn in dienst van een buitenlandse werkgever. De zeeschepen liggen stil en worden niet geëxploiteerd; de schepen zijn 'warm' opgelegd.

Volgens de Inspectie SZW ontvingen deze zeevarenden ten onrechte gages beneden het wettelijke minimumloon. Een boete van bijna € 100.000 werd opgelegd voor overtredingen van de WML. 

De werkgever vocht dit aan: de WML was niet van toepassing.

De rechtbank geeft de werkgever gelijk. Omdat de werkgever niet in Nederland is gevestigd en de zeeschepen geen Nederlandse thuishaven hebben, is de WML alleen van toepassing als de dienstbetrekking in Nederland wordt vervuld. En dit laatste is niet het geval. Het buitenlands gevlagde zeeschip bevindt zich weliswaar in de Nederlandse territoriale wateren, maar verder zijn er volgens de rechtbank geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer: het schip vaart onder een vreemde vlag, de zeevarenden bevonden zich tijdelijk in Nederland in afwachting van een volgende internationale reis, zij hielden het schip vaarklaar en zijn niet van boord geweest, de zeevarenden genieten hun verlof niet in Nederland, zij ontvangen hun loon in Amerikaanse dollars volgens internationaal geldende CAO's. Dat het schip langere tijd in Nederland verbleef was onvoorzien en lag buiten de invloedssfeer van de zeevarenden.

De rechtbank overweegt verder dat het wettelijk minimumloon wordt gezien als een aanvaardbare tegenprestatie voor het verrichten van arbeid gelet op de Nederlandse welvaartssfeer. En daar zit de crux. De zeevarenden in deze casus hebben niets van doen met de Nederlandse welvaartssfeer, maar met de welvaartssfeer van hun thuisland. Dat hun gages in de voor hen geldende welvaartssfeer als een aanvaardbare tegenprestatie worden beschouwd, blijkt onder meer uit het feit dat - in dit geval - gages conform internationaal geldende CAO's worden betaald, aldus de rechtbank.

Als de uitkomst anders zou zijn geweest, zou dit in de maritieme sector tot een onwerkbaar resultaat hebben geleid: in iedere haven die een internationaal varend schip zou aandoen, zou een ander wettelijk minimumloon gelden. Een dergelijk resultaat zou een doorkruising opleveren van het systeem van afspraken tussen werkgevers- en werknemersorganisaties op internationaal niveau.

Is hiermee het verhaal uit en geldt de WML dus niet in de maritieme sector? Nee, zo simpel ligt het niet. Nog steeds zal per geval moeten worden gekeken of de WML toepassing vindt. De zaak zal misschien anders liggen als een zeeschip niet langer als zeeschip dienst doet, maar bijvoorbeeld als botel. Ook voor zeevarenden die werkzaam zijn aan boord van zeeschepen die uitsluitend worden ingezet in de Nederlandse territoriale wateren zal de WML in beginsel van toepassing zijn. Een zeeschip kan ook 'dood schip' zijn, koud opgelegd of in aanbouw. De variaties zijn talloos en het zal niet altijd meteen duidelijk zijn of de WML van toepassing is. Duidelijk is in ieder geval dat volgens de WML zeeschepen die in Nederland hun thuishaven hebben als deel van het Rijk worden beschouwd. Dit is doorgaans het geval bij zeeschepen die onder de Nederlandse vlag varen. De WML is dan in principe van toepassing.

De Rechtbank Den Haag vindt steun voor haar oordeel in een overweging in de Memorie van Toelichting bij de implementatiewet van het Maritiem Arbeidsverdrag. Daarin is opgenomen dat de WML in de maritieme sector niet van toepassing is. Maar deze overweging is onjuist en lijkt eerder het resultaat van een politiek compromis.2 De WML kan namelijk wel degelijk van toepassing zijn in bepaalde maritieme gevallen.

De uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft meer helderheid over de reikwijdte van de WML.3 Maar met deze uitspraak is het laatste woord nog niet gezegd, nu de vraag of de WML toepassing vindt per geval moet worden beoordeeld. De 'grote stappen, snel thuis' benadering van de Inspectie SZW is door de Rechtbank Den Haag terecht afgeschoten. Daaruit moeten niet de verkeerde conclusies worden getrokken. Op de mogelijke toepasselijkheid van de WML zal de maritieme sector alert moeten blijven.

___________________


1. Rechtbank Den Haag 13 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:7860.
2. TK 2010-2011, 32 534, nr. 3. Deze overweging is een toelichting bij een andere wet (in werking getreden in 2013) dan de WML (in werking getreden eind jaren '60).
3. De Inspectie SZW heeft geen hoger beroep ingesteld.